Archief voor de ‘muziek’ Categorie

 

Die volle bas, die zware drums, die logge gitaren, en dan de oerschreeuw: “In your heeead!” Als er één element typerend was voor het geluid dat The Cranberries voortbrachten, was het de stem van Dolores O’Riordan wel. Het West-Ierse accent was de grootste gemene deler van de bekendste songs van de band – van hun doorbraakhitje ‘Linger’ tot de monsterhit ‘Zombie’, dat de katholieke O’Riordan in 1994 eigenhandig naar de top van de charts schreeuwde.

Ierse geschiedenis

‘Zombie’, een van de zwaarste en hardste nummers die The Cranberries ooit op plaat hebben gestanst, kwam op het perfecte moment. Het politiek getinte rocknummer kwam uit toen The Troubles, de turbulente dertig jaar in de Ierse geschiedenis waarin gewelddadige conflicten en bombardementen van het IRA tot een kleine 2.000 burgerdoden leidde, een bloedig dieptepunt leken te bereiken. De hard-zacht-hard-structuur van het nummer sloeg aan bij het publiek, dat net de hoogdagen van Nirvana, Soundgarden en Pearl Jam had beleefd.

 

 

Top 10: De tien beste studioalbums uit het jaar 1977

Het jaartal 1977 is onlosmakelijk verbonden met punk. De ‘rockdino’s’ die eerder in het decennium goed scoorden met pompeuze, gladgestreken (concept)albums konden ineens echt niet meer. Die platen waren dan ook mijlenver verwijderd van de snelle, rauwe en ongecompliceerde songs van bands als Sex Pistols en Ramones. Toch bleef men gewoon massaal het nieuwe werk van al gevestigde namen als Pink Floyd en ELO kopen, en dat is maar goed ook, want 1977 was stiekem ook gewoon weer een gewéldig classic rock-albumjaar!

10. Supertramp – Even In The Quietest Moments…

Het eerste nummer 1-album van Supertramp in Nederland begint en eindigt met twee van de populairste songs van de band: de eerste top 10-hit Give A Little Bit en het nooit op single verschenen epos Fool’s Overture, dat in Nederland beroemd werd dankzij het gebruik door radiozender Veronica en nog steeds hoog eindigt in de Top 2000 van Radio 2. Tel daarbij op een prachtig, door Rick Davies gezongen lied als Downstream en je hebt een van de beste Supertramp-platen.

9. David Bowie – “Heroes”

Het tweede deel in de Berlijn-trilogie die David Bowie met Brian Eno maakte. Wederom is er een fraaie splitsing tussen avontuurlijke elektronische instrumentals en  ‘gewone’ songs, die misschien nog wel iets sterker zijn dan op voorganger Low (zie verderop). En natuurlijk is er die tijdloze titelsong, met de scheurende gitaarfeedback van King Crimsons Robert Fripp. Datzelfde nummer is vier jaar later in een deels Duitstalige versie toegevoegd aan de soundtrack van de aangrijpende speelfilm Christiane F. – Wir Kinder Vom Bahnhof Zoo, samen met twee andere stukken van “Heroes”. Het derde en laatste deel van de Berlijn-trilogie, Lodger (1979), is overigens eveneens zeer de moeite waard.

8. Rush – A Farewell To Kings

Het vijfde studioalbum van ‘s werelds meest geliefde Canadese progtrio volgde na de internationale doorbraak met het meesterlijke 2112 (1976). Ditmaal kwamen Lee, Lifeson en Peart niet met een epos van twintig minuten, maar er zijn wel twee songs die er qua lengte bovenuit steken op A Farewell To Kings: het elf minuten durende Xanadu en het bijna even lange Cygnus X-1 Book I: The Voyage, dat een al even prachtig vervolg kreeg op het volgende album Hemispheres. A Farewell To Kings leverde Rush een eerste gouden plaat in Amerika op en het meest commerciële lied van de lp, Closer To The Heart, werd zelfs een hitje in Engeland!

7. AC/DCLet There Be Rock

Met Let There Be Rock bouwde de band voort op het geluid maar vooral ook het succes van Dirty Deeds Done Dirt Cheap, maar dan bij vlagen harder en met veel betere songs. Het was het laatste album met bassist Mark Evans, die kort na de opnames werd ontslagen vanwege problemen met Angus Young. Ook bij deze plaat verschilde de Australische tracklist met die van de internationale: zo stond het nummer Crabsody In Blue (een track over – jawel – schaamluis) niet op de buitenlandse releases. Wel bevatten alle versies natuurlijk de klassieker Whole Lotta Rosie.

6. Steely Dan – Aja

Vaak genoemd als het meesterwerk van Steely Dan en inderdaad een geniale opvolger van The Royal Scam (1976). Van de zeven tracks op Aja zijn vier songs heel bekend: Peg, Josie, Deacon Blues en het titelnummer, waarin de beroemde jazzmuzikant Wayne Shorter een heerlijke saxofoonsolo speelt. Walter Becker en Donald Fagen schakelden ook de hulp in van een aantal andere zeer getalenteerde sessiemuzikanten en zangers, onder wie Dean Parks, Larry Carlton, Joe Sample, Michael McDonald en Timothy B. Schmit. Het niet op single verschenen, briljant opgebouwde Black Cow moet wel een van de mooiste openingstracks ooit zijn.

5. Electric Light Orchestra – Out Of The Blue

Voor veel fans geldt het symfonische Eldorado (1974) als het meesterwerk van ELO, maar de dubbel-lp Out Of The Blue was opnieuw een enorm commercieel én artistiek succes voor Jeff Lynne en de zijnen. De derde plaatkant, met de bijtitel Concerto For A Rainy Day, vormt toch wel het fraaiste deel van het album – mede dankzij de aanwezigheid van de radiofavoriet Mr. Blue Sky. Die single bleek niet de enige hit van Out Of The Blue, want ook Turn To Stone, Wild West Hero en Sweet Talkin’ Woman stonden hoog in de (Britse) hitlijst.

4. Meat Loaf – Bat Out Of Hell

Met het album Bat Out Of Hell vestigde Meat Loaf definitief zijn naam als zanger – maar misschien nog meer als entertainer. Het is het tweede album van Marvin Lee Aday, de naam die in het paspoort van Meat staat. De muziek is – uiteraard – van Jim Steinman, die met een mix van rock & roll (‘Phil Spector’) en opera (‘Richard Wagner’) tot zijn typerende Wagneriaanse rock kwam. Het resultaat: onder meer de grote hit Paradise By The Dashboard Light, het minder bombastische You Took The Words Right Out Of My Mouth (Hot Summer Night) en het rustige Heaven Can Wait. Na dit album volgden nog deel 2 (1993: Back Into Hell) en deel 3 (2006: The Monster Is Loose).

3. Pink Floyd – Animals

Animals is op een bepaalde manier misschien wel het meest zwartgallige albumconcept dat Roger Waters ooit bedacht. Geïnspireerd op George Orwells boek Animal Farm wordt de mensheid in drie soorten verdeeld: Dogs, Pigs en Sheep. Allen krijgen hun eigen nummer op de plaat en geen van drieën komt er bijzonder goed vanaf. Hoewel Animals het eerste Pink Floyd-album was waarop Waters niet alleen tekstueel, maar ook muzikaal de touwtjes stevig in handen had, biedt het 17 minuten durende Dogs ook compositorische input van David Gilmour en bovendien een aantal geweldige solo’s.

2. David Bowie – Low

Na een tijdje in Zwitserland te hebben gewoond, belandde David Bowie in 1976 in Berlijn en raakte hij meer dan geïnteresseerd in de muziekscene daar, met de krautrock voorop. Hij begon te werken met Brian Eno en Iggy Pop (met die laatste deelde hij bovendien een appartement en werkte hij mee aan nummers voor diens albums The Idiot en Lust For Life). Het resulteerde in de albums Low, “Heroes” en Lodger, de zogenaamde Berlijn-trilogie. Allemaal ijzersterk, vernieuwend en invloedrijk, waarbij Low bij ons op de redactie toch net een streepje voor heeft.

1. Fleetwood Mac – Rumours

Wat uiteindelijk het meest gewaardeerde album van Fleetwood Mac werd, begon alles behalve feestelijk. Zoals iedereen die zich in het album verdiept heeft (of gewoon eens goed naar de songteksten heeft geluisterd) wel zal weten, is Rumours vooral het product van slechte verhoudingen binnen de band. Christine en John McVie praatten nauwelijks nog met elkaar nadat ze hadden besloten te scheiden, en Stevie Nicks en Lindsey Buckingham zaten in een knipperlichtrelatie die ook niet bepaald bijdroeg aan het bewaren van de lieve vrede. Nicks zou later verklaren dat Fleetwood Mac altijd de beste muziek maakt wanneer het de bandleden op persoonlijk vlak slecht gaat, en dat is precies wat er met Rumours gebeurde. Als alles op relatiegebied koek en ei was geweest, hadden we ongetwijfeld een heel wat minder briljant album gekregen.


Ook verschenen in 1977

1977 was niet alleen een goed jaar voor de negen artiesten in het lijstje hierboven. Eric Clapton kwam bijvoorbeeld sterk terug met zijn beste plaat in jaren: Slowhand, inclusief hits als Cocaine en Wonderful Tonight. Jackson Browne maakte zijn misschien wel beroemdste plaat met het grotendeels live opgenomen Running On Empty, waarop de klassiek geworden medley van The Load-Out/Stay te vinden is. Queen leverde met News Of The World wederom een nummer 1-plaat af, waarvan natuurlijk vooral het duo We Will Rock You en We Are The Champions legendarisch werd. Voor Lynyrd Skynyrd was ’77 zoals bekend echter juist een rampjaar, want kort na de release van het uitstekende album Street Survivors vond de tragische vliegtuigcrash plaats, waarbij onder anderen zanger Ronnie Van Zant om het leven kwam.
Voor een heleboel andere rockers markeerde 1977 juist een nieuw begin. Neem voormalig Hawkwind-muzikant Lemmy Kilmister, die met zijn nieuwe groep Motörhead het zelfgetitelde debuutalbum uitbracht. Of de mannen van Cheap Trick, die met twee puike studioplaten op rij kwamen (Cheap Trick en In Color). Ook David Bowie had het druk. Naast de twee meesterwerken die de zanger zelf uitbracht, hielp hij als producer en co-songwriter zijn goede vriend Iggy Pop een handje op The Idiot en Lust For Life.
Peter Gabriel, die enkele jaren daarvoor Genesis had verlaten, debuteerde met het eerste van vier albums die hij allen simpelweg Peter Gabriel noemde en met de single Solsbury Hill had hij zijn eerste solo-wereldhit te pakken. Ook al werd progressieve rock meer dan ooit als onhip gezien, Yes (inmiddels weer mét Rick Wakeman) ging vrolijk door met het maken van Going For The One, een nieuw carrièrehoogtepunt. Jethro Tull sloeg ondertussen meer een folkrichting in op het fraaie Songs From The Wood. Liefhebbers van heavy rock kwamen aan hun trekken met puik nieuw werk van o.a. Judas Priest (Sin After Sin), Scorpions (Taken By Force), Thin Lizzy (Bad Reputation) en KISS (Love Gun en Alive II). En als we het dan toch over liveplaten hebben: laten we de dubbelaar van Status Quo ook nog even vermelden!
AOR-groep Foreigner bleek een instant succes dankzij de eerste lp Foreigner, terwijl collega-arenarockers Styx en Kansas indruk maakten met respectievelijk The Grand Illusion en Point Of Know Return (inclusief de weinig representatieve hit Dust In The Wind). De zusjes Wilson van Heart volgden hun droomdebuut Dreamboat Annie op met het ongeveer even goede Little Queen, The Alan Parsons Project presenteerde een nieuwe ijzersterke conceptplaat (I Robot) en oudgedienden als The Steve Miller Band (Book Of Dreams), Crosby, Stills & Nash (CSN) en Santana (half-live-half-studio-dubbelaar Moonflower) voegden eveneens nieuwe hoofdstukken toe aan hun succesverhalen.


Lemmy Kilmister.Lemmy Kilmister. © Robert John

Boek (non-fictie) – Lemmy: de definitieve biografie

RECENSIE

Popjournalist Mick Wall vindt de mens Lemmy onder het leer. Wall volgde het metalbeest tientallen jaren en dat heeft een onthullende biografie opgeleverd.

 

 

De grote uitdaging voor de biograaf die zich zet aan het levensverhaal van Lemmy: hoe krijg je een ziel in dat granieten rockmonument? Hoe vind je de mens Lemmy onder die versteende lagen denim en leder? Schuilde er eigenlijk nog een schim van het Britse jochie Ian Fraser Kilmister (Burslem, Stoke-on-Trent, 1945) achter die snuivende en zuipende biker van Motörhead, die de belichaming werd van de heavy metal maar bezweek aan de bijbehorende levensstijl?
In zijn autobiografie White Line Fever uit 2002 had Lemmy zelf zijn oude Ian niet gevonden. Alleen die titel al. Lemmy en zijn ghostwriter kwamen niet voorbij de rock-clichés, de sterke verhalen, de drugs, het onmetelijke libido van een van de grootste groupieverbruikers uit de rockgeschiedenis.

ROCKPERSOONLIJKHEID

Mick Wall, Lemmy – De definitieve biografie (****). Non-fictie. Uit het Engels vertaald door Robert Neugarten. Q; 296 pagina’s; euro 19,99.

Natuurlijk noteert ook de Britse muziekschrijver Mick Wall die rock-‘n-roll-anekdotes – hij kan niet anders: een Lemmy zonder vecht-, snuif-, en neukpartijen is een lege huls, een nep-Lemmy. Maar Wall is ook aan het beitelen. Aanvankelijk met voorzichtige tikjes, maar als het einde nadert beukt de auteur op zijn onderwerp in. Hij laat het standbeeld barsten en kijkt door de kieren naar binnen: is daar iemand? In Lemmy – De definitieve biografie krijgt de vorig jaar overleden rocklegende postuum weer enige humaniteit, en alleen daarom al is het boek waardevol.
De popjournalist Mick Wall had een vertrouwensrelatie met Lemmy. Hij zag optredens van de latere Motörhead-oprichter in zijn eerste grote band Hawkwind. Hij kende Lemmy als die heavy gast die altijd maar achter de fruitautomaat zat in het Londense café The Electric Garden. Hij wist dat Lemmy ‘Lemmy’ werd genoemd omdat hij voortdurend geld aan het bietsen was: ‘Lend-me-a-quid!’ En hij zag in Lemmy al vroeg een authentieke rockpersoonlijkheid, een man zonder praatjes die muziekgeschiedenis zou kunnen schrijven. Dus zocht Wall het metalbeest op voor een aantal goede gesprekken, vanaf de prille jaren tachtig tot vlak voor zijn dood.

ALLEEN ZIJN

Omslag Mick Wall, Lemmy: de definitieve biografie.Omslag Mick Wall, Lemmy: de definitieve biografie. ©

De ontboezemingen van Lemmy aan Wall zijn verhelderend. Zo vertelt Kilmister dat hij als enig kind goed leerde om alleen te zijn en aan diepe zelfreflectie te doen. ‘Veel mensen kunnen niet alleen zijn. Dan worden ze bang. Maar ik kon alleen zijn, ik had er geen last van. Omdat ik weet wie ik ben en ik ben zelf mijn beste vriend. Dat is een waardevol geschenk.’
Dankzij dit soort uitspraken krijgen we toegang tot de Lemmy-kluis. Ze verklaren waarom Lemmy nooit een duurzame relatie wilde aangaan en uiteindelijk zelfs zorgwekkend eenzaam in zijn appartementje in Los Angeles zou zitten. Je begrijpt ineens hoe Lemmy als dappere speedgebruiker stand kon houden in de zweverige LSD-commune van de spacerockband Hawkwind. Waarom hij als zanger en bassist stronteigenwijs punk, rock-‘n-roll en heavy metal mengde in zijn band Motörhead en weigerde ook maar iets aan dat opgefokte en stekelige bandgeluid te veranderen, ook in moeilijke (want andere) muziektijden als de jaren negentig. En waarom bandleden met wie Lemmy het toch best goed had kunnen vinden, konden ophoepelen als ze begonnen te zeuren over het moordende toerschema. Sodemieter maar op, Lemmy redt zich wel.

Ik mag God niet! Ik vind hem een sadistische maniak

Lemmy

TRAGISCH SLOT

Er volgen veel meer verrassingen. Een van de Motörhead-managers vertelt aan Wall dat Lemmy zich gedurende een ziekenhuisopname ernstige zorgen maakte om zijn planten. ‘Hij vroeg of ik zijn planten water wilde geven.’ Jawel: Lemmy hield van planten.
De tragische slothoofdstukken, waarin Lemmy razendsnel aftakelt en zich het podium op moet laten hijsen voor zijn laatste shows, zijn al net zo onthullend. Wall wil uiteraard weten hoe Lemmy, die in het beroemdste Motörhead-lied, Ace of Spades, zo onverschrokken zong dat hij beslist niet eeuwig wilde leven, de dood tegemoet treedt. En of hij een andere relatie met God had gekregen, naarmate hij ouder werd. Lemmy, schreeuwend: ‘Ik mag hem niet! Ik vind hem een sadistische maniak. Hoe zit dat eigenlijk? Als we hem bellen, is hij altijd even niet in zijn kantoor. Nou nou, lekker belangrijk.’
Stoere woorden, waarachter toch ook de wanhoop galmt. Lemmy wilde helemaal niet dood.

While you might see a lot of praise written about 1986 with its Reign In Blood and Master Of Puppets, or even a celebration of 2006 which saw Bullet For My Valentine’s The Poison and In Flames’ Come Clarity, it’s unlikely the year in the middle will receive as much love.

This is, of course, absurd. 1996 represented the centre-point of the swinging axis in metal’s timeline. A time where no sub-genre was truly in charge, but where all kinds of brilliant heavy music was being made.


The start of the ’90s had seen grunge wrestle power from the (increasingly ludicrous) hair metal bands of the time, but with Kurt Cobain sadly no longer with us and a glut of second rate chancers ready to urinate on Seattle’s legacy, many of the original guard of grunge began their death rattle. Often with powerful results.

Sitting atop the pile is definitely Alice In Chains‘ superb MTV Unplugged session. Those who believe Nirvana delivered the ultimate Unplugged statement have obviously never felt the spine-tingling chill that Layne Stayley inspires on this record. It’s especially potent if you can watch the live footage, seeing Stayley bawl that all-powerful voice from his withering, frail shell during Down In A Hole is like watching the start of Up and the end of Toy Story 3simultaneously. If you don’t cry, you’re hardly human.

Soundgarden bowed out soon after too, but not without giving the world the much underrated Down On The Upside. Often sounding like a band caught in a maze trying to escape their own prison of grunge, this record still features brilliant oddities like the banjo, bluegrass thrash of Ty Cobb, the country twang of Burden In My Hand and the prophetic, apocalyptic Blow Up The Outside World. Which is as good a way to go out as any.

One of Seattle’s cruelly-ignored sons released their finest album in ’96, Screaming Trees ended the year hating each other, supporting Oasis and with some dude called Josh Homme playing live guitar with them… oh, and by giving us Dust. A quite beautiful record, and one that captured both Mark Lanegan’s inner demons and whiskey-soaked drawl perfectly for the first time. Dying Days, All I Know andWitness should have been massive. But they sadly weren’t.

Althoguh, that could be blamed on things stirring in other areas. As traditional metal faltered commercially, a new group of bands were giving the underground some of the most exciting sounds heard in history. And it was one of the old guard that brought it to the wider world’s attention, Sepultura went to the outback and worked on a new sound that paid homage to their… er… roots while still bringing in new sounds with the almighty Roots. More reliant on groove and spirit than pure brutality and technicality, Roots still seethes with hostility on the likes of Ambush, Spit and Attitude, while the addition of House Of Pain man DJ Lethal, Faith No More’s Mike Patton and Jonathan Davis of Korn on the haunting Lookaway still sounds like a huge risk today. Plus, it’s got Roots Bloody Roots on it! What more do you want?!

It has been said that Roots producer Ross Robinson got the job thanks to his work on the first Korn album, and he was at it again with the soon-to-be anointed ‘Godfathers of nu-metal’ in 1996 on their Life Is Peachy album. Seen by many as ‘the middle one’ in amongst their classic self-titled debut and the breakthrough Follow The Leader, Life Is Peachy still helped build the cult of Korn even further with A.D.I.D.A.S. earning a chart placing and some MTV rotation. But, really, there’s more to it than that. Who wouldn’t want to hear Jonathan Davis screaming ‘Why don’t you get the fuck out of my face! UUUUGGGHHH! NOW!’ as he did on Good God in the live environment today? Add the excellent Chi, Mr Rogers and a manic cover of Ice Cube’s Wicked featuring Chino Moreno from Deftones guesting, and you’ll see Life Is Peachy was a killer record.

If Korn were feeling the pressure of following up a much loved debut then imagine the weight on Rage Against The Machine’s shoulders. Their Rage Against The Machine of 1992 is still regarded as one of the finest debuts ever recorded, so, with a fanbase rabid for more after a four year gap, the intensity to deliver on Evil Empirewas fierce. By the time the opening one-two of People Of The Sunand Bulls On Parade had given us a genuine pair of classics, the anxiety mellowed and vanished completely as the liquid riffs of Tom Morello were doused in bile by Zack De La Rocha on Down Rodeo.

Another band following up a surprise commercial success were Type O Negative. After becoming the first band on Roadrunner records to sell a million records (with Bloody Kisses), Peter Steele and his band of not so merry men dropped October Rust on an unsuspecting mainstream media. The cheeky, psychedelic, doom-pop of my My Girlfriend’s Girlfriend actually ended up on British Saturday morning telly when it slithered its way into the chart. But this was no gimmick, October Rust is packed with the kind of dry, sardonic, expertly crafted, gothic metal that made the band so loved. From Love You To Death to their industrialised cover of Neil Young’s Cinnamon Girl, Type O came up trumps again.

Britain was getting in on the act too. Metal fans could have just idly sat by and watched as Britpop dominated our landscape, but possibly spurred on by the success of Paradise Lost, who played the last ever Donington Monsters Of Rock festival that year with Ozzy Osbourne and a newly reformed Kiss, we Brits began to strike back against the indie monopoly.

Pitchshifter released their most accessible album so far,Infotainment, which took their Ministry and Godflesh worship and melded it with big riffs and even bigger political ideas.

We all know what a force of nature Benji Webbe is in 2016, Skindred being one of our most beloved acts, but in 1996 his previous bandDub War were challenging perceptions and utilising his versatile pipes with The Wrong Side Of Beautiful. They missed out on a top 40 single by one place with Enemy Maker, making them a clear contender for right band at the wrong time.

Finally 1996 saw the real beginning of the most unlikely of mainstream success stories as Cradle Of Filth released Dusk And Her Embrace and began their ascent to damn near the top of the metal foodchain armed with a gothic, black metal style, a lot of fake blood and that t-shirt.

But all that was only a storm in a teacup of controversy compared to witnessing the birth of rock’s largest enfant terrible in 1996.Marilyn Manson became the Antichrist Superstar, and in the process gave every weirdo teen in the world a new hero while giving middle America their boogeyman for the next decade. And although the package, the concept, the mythology and the myths surrounding Manson at that time were all part of the charm, it’s on The Reflecting God, Angel With The Scabbed Wings and, of course, The Beautiful People that Manson left his most indelible of footprints.

Manson wasn’t the sole cult born that year either, with the release of second full-length Aenima, Tool went from well-respected alt-metal band to genuine crossover artists with an obsessive fanbase to boot. Stinkfist took over MTV, Third Eye blew everyone’s mind, and Tool steered themselves well away from the pack and off into their own little world forever more.

Even though there were success stories peeking through in the mainstream, really metal in 1996 was flourishing deep underground. In Flames began to perfect the Gothenburg sound on second album The Jester Race, which would ultimately lead them to being one of the most name-checked inspirations in modern metal.

Eyehategod gave a pure shot of New Orleans, sludge-filled hatred to the world on Dopesick. Opeth couldn’t have been more out of step with dying grunge or the embryonic nu-metal with Morningrise’s epic, progressive elements melding with their early death metal stylings.

With the ambition to go toe to toe with Cradle Of Filth, Dimmu Borgir employed more keyboards to their icy, black metal onStormblast. And Neurosis totally ditched their ’80s crust-punk style to give the world the throbbing, black hearted Through Silver In Blood, an album that gained them a slot on the inaugural Ozzfest and even scared Slayer fans shitless.

Speaking of which, what of the old guard? The party line to tow is that Nirvana killed metal, which seems like a pretty silly thing to say when you look at the list above. And, if that were true, why wereSlayer still able to fill Brixton Academy that year in support of theirUndisputed Aggression album? One of the lost gems in the Slayer catalogue, it did get them into a spot of bother with former Minor Threat frontman Ian Makaye over their… ahem… ‘re-wording’ ofGuilty Of Being White. But, grievances aside, if the thought of the fastest of the thrash bands tearing through songs by The Stooges, TSOL and D.R.I. doesn’t excite you then check your pulse immediately.

If Slayer were doing okay for themselves then you could quadruple that notion for Pantera. There might have been a few sticky moments there on the ill-fated co-headline tour with White Zombie, but with the release of The Great Southern Trendkill, landing slap bang at number 4 on the Billboard album charts, the Texans weren’t blunting their edges for anyone. Quite the opposite, in fact. With Phil Anselmo in his most ferocious form and the riffs of Dimebag Darrell as neck snapping and powerful as ever, there is an argument that TGST is the Pantera connoisseurs’ album of choice. Anselmo’s grindcore, death and black metal love comes to the fore (he even let Anal Cunt singer Seth Putnam loose on the opening title track) as the Abbott brothers indulge in their Southern rock upbringing to create both the most extreme and most melodic album of their career.

The biggest band of them all though were still Metallica. And, five years after becoming bigger than any metal band could ever have dreamt, they followed up The Black Album with the controversialLoad. Derided at the time for its artsy cover art and photography, more hard rock and country influences and, quite pathetically, the fact that the band members had cut their hair. Listening back to songs like Ain’t My Bitch, Bleeding Me and the epic, ten minute The Outlaw Torn today it’s hard to quite fathom what all the fuss was about. Load ain’t Kill ‘Em All, no, but it’s a great hard rock record nonetheless.

This is all before we even scratch the surface of rock, with Rocket From The Crypt melding garage punk, old school rock ‘n’ roll and cabaret showmanship on Scream, Dracula Scream while punk legends Social Distortion dropped the snarling, grit of White Light, White Heat, White Trash.

The expansive, pre-grunge rockers Failure out-Tooled Tool withFantastic Planet, brit-rock luminaries Terrorvision gave the UK rock chart plenty of attitude on Regular Urban Survivors. Girls Against Boys‘ double bass, serial killer, sex rock was getting ever more threatening on House Of GVSB and Ministry blew our minds, ears and stomachs again on Filthpig. 1996 wasn’t just Oasis and The Spice Girls.

So that was 1996 – the unloved middle child of ’86 and ’06. But a link, a thread, a signifier to where metal and rock was and where it would go during a time of great uncertainty. And although there were some classic records released that year, maybe one that slipped through the net gave us the best indicator of what would happen next in metal. In 1996 Slipknot, unpolished and unrecognisable from twenty years down the line, self-released Mate. Feed. Kill. Repeat. to no great fanfare or overture. Inspired by the bands of the past, with a desire to be the future. Rather than being dead, the next evolution of metal was just lying in wait.

 

News / 4 hours ago / by TeamRock

Late, great Motorhead frontman Lemmy: celebrated in a new collector’s magazine (Photo: Getty Images)

The life and career of Lemmy and Motorhead are celebrated in a new collector’s magazine

TeamRock Presents Motorhead – The Ultimate Tribute is a 148-page special edition dedicated entirely

to the legendary British band and their iconic singer featuring new interviews with the surviving members of Motorhead, rare photographs and classic encounters taken from the archives of Classic Rock and Metal Hammer magazines.

Edited by Geoff Barton (ex-Sounds and Kerrang!), the collectible magazine traces the band’s history across the last five decades, from Lemmy’s very first interview shortly after he had been kicked out of Hawkwind up to the great man’s final stand, taking in classic TV appearances, broken necks and (alleged) phone calls with Halle Berry.

"They say that Muhammad Ali brought out the best in the sports writers who met him. Lemmy was a bit like that too,” says TeamRock editor-in-chief Scott Rowley. “He was fond of music writers and sparring with them was a bit of a sport to him. The result was some of the funniest, warmest articles we’ve published in Classic Rock and Metal Hammer and it’s great to have them all collected here."

Surviving Motorhead guitarist Phil Campbell and drummer Mikkey Dee also open up about life after Lemmy in brand new interviews, while producer Cameron Webb, Motorhead manager Todd Singerman and PR supremo Ute Kromrey look back at their long and eventful relationships with the great man – and what the future holds.

“Motorhead died with Lemmy,” says Mikkey Dee. “How could there be a Motorhead without him? On behalf of Lemmy, I’d like to say thanks for everything.”

TeamRock Presents Motorhead – The Ultimate Tribute is available worldwide now on teamrockmags.com and in UK based WHSmith high street stores.

by Taboola

Sponsored Links

You May Like

ac cd LIVE !!!!!!!!!!!!

Geplaatst: 8 december 2014 in muziek

Mede dankzij de hulp van producer Robert John ‘Mutt’ Lange betekende Highway To Hell de grote doorbraak in Amerika voor AC/DC. Helaas bleek de vandaag precies 45 jaar oude plaat ook de laatste met de iconische frontman Bon Scott, die nog geen jaar later overleed.

Waren op de voorgaande albumhoezen nog de namen van producers (Harry) Vanda en (George) Young te lezen, voor Highway To Hell besloot AC/DC het roer om te gooien. Nadat eerst Eddie Kramer – bekend van zijn werk met onder andere KISS en Jimi Hendrix – was benaderd, gingen de rockers uit Australië de samenwerking aan met Robert John ‘Mutt’ Lange, die eerder platen van groepen als The Boomtown Rats en Savoy Brown had geproduceerd. Het bleek een gouden greep. Lange gaf de band een commerciëler geluid, wat onder meer te horen was aan de nagalmende drums van Phil Rudd en de meer uitgelichte achtergrondzang.

Bijna alle tracks op Highway To Hell zijn AC/DC-klassiekers geworden – waaronder natuurlijk ook het titelnummer, een van de populairste rocksongs aller tijden. Hoe geliefd dit vaak onterecht als satanisch bestempelde nummer is, bleek vorig jaar maar weer. Toen kwam Highway To Hell hoog in de Britse hitlijsten dankzij een Facebookcampagne van een AC/DC-fan. Catchy was ook de volgende single Touch Too Much, waar de invloed van Lange heel goed naar voren komt. Verder staan op het album klassiekers als Beating Around The Bush (met een riff die duidelijk geïnspireerd is op Oh Well van Fleetwood Mac), Girls Got Rhythm, Shot Down In Flames en If You Want Blood (You’ve Got It). De afsluiter Night Prowler eindigt met de door Bon Scott gesproken quote “Shazbot, Nanu Nanu!” uit de tv-show Mork & Mindy van acteur en komediant Robin Williams.

Highway To Hell was het beste album van de band tot dan toe en ook het eerste dat Amerika veroverde (de oudere lp Dirty Deeds Done Dirt Cheap behaalde daar weliswaar de top drie, maar dat gebeurde pas na de re-release in 1981). AC/DC werd een internationaal succes, maar Bon Scott kon er slechts heel even van genieten. In februari 1980 stierf hij zoals bekend na een avond (te veel) drinken. De samenwerking met Mutt Lange werd echter doorgezet en samen het volgende album Back In Black bracht de band – inmiddels met de huidige zanger Brian Johnson – naar een nieuw commercieel hoogtepunt.

 

Ammonia Avenue, de zevende lp van The Alan Parsons Project, is deze maand 30 jaar oud. De plaat bereikte de bovenste positie van de Nederlandse albumlijst en bevatte de hit Don’t Answer Me.

Net als de zes eerdere albums van The Alan Parsons Project viel op Ammonia Avenue een overkoepelend thema te ontdekken. Zo was het debuut Tales Of Mystery And Imagination (1976) gebaseerd op de verhalen van Edgar Allan Poe, verwezen de songs op de tweede lp I Robot (1977) naar de sciencefictionverhalen van Isaac Asimov, speelde Pyramid (1978) handig in op de toen actuele ‘pyramid power’-rage en had het kaartspel een grote rol op The Turn Of A Friendly Card (1980).

In 1982 verscheen Eye In The Sky, de meest succesvolle plaat van The Alan Parsons Project tot dan toe. De titelsong werd de grootste hit in Amerika en het door Colin Blunstone gezongen Old And Wise bereikte de Nederlandse hitlijst. Zoals de titel van de lp al aangaf, was het concept van dit album gebaseerd op het geloof in iemand van boven die ons allemaal in de gaten houdt – of dat nou het oog van een camera is of een hogere macht.

Het idee voor de volgende lp Ammonia Avenue ontstond nadat zanger en Parsons’ schrijfkompaan Eric Woolfson de directeur van het later door AkzoNobel overgenomen Britse bedrijf Imperial Chemical Industries ontmoette. “Hij nodigde me uit om naar Billingham te komen, want hij had het idee dat ik er muzikale inspiratie door zou krijgen”, vertelde Woolfson in een interview met NetMusic, “Wat me het eerst opviel in dit enorme complex was een lange straat zonder bomen en zonder mensen, met alleen maar oneindige pijplijnen en een bordje waarop ‘Ammonia Avenue’ stond. Simpelweg werd hier dus ammonia gemaakt, maar die twee woorden grepen me aan en ik werd er inderdaad door geïnspireerd.”

Het intrigerende concept leverde wederom een goed album op, met onder meer de schitterende Phil Spector-achtige hit Don’t Answer Me en de in Amerika eveneens succesvolle single Prime Time. Naast Woolfson zelf namen de bekende Alan Parsons Project-gezichten Colin Blunstone, Chris Rainbow en Lenny Zakatek de leadzang voor hun rekening in de aardige softrocksongs, terwijl ook de gebruikelijke instrumental (in dit geval Pipeline) niet ontbreekt. En zoals alle eerdere platen had ook Ammonia Avenue een puike climax, ditmaal met de gevarieerde titelsong.

Voor The Alan Parsons Project was Ammonia Avenue het eerste en enige nummer 1-album in Nederland, en Don’t Answer Me de laatste grote hit – hoewel ook Let’s Talk About Me van de volgende plaat Vulture Culture de top veertig bereikte.

 

De Nederlandse gitaartrots Adrian Vandenberg is vandaag 60 geworden. Met zijn eigen formatie Vandenberg en als lid van Whitesnake hield hij zich moeiteloos staande tussen de beste hardrockgitaristen buiten onze landsgrenzen. Zo zorgde hij met niemand minder dan virtuoos Steve Vai voor spektakel tijdens een hier uitgelicht concert van Whitesnake uit 1990.Het verhaal van Vandenbergs bijdrage aan Whitesnake’s album Slip Of The Tongue 1989 is beroemd. Met frontman David Coverdale had hij sterke songs als Now You’re Gone, Sailing Ships en Slip Of The Tongue geschreven voor de opvolger van het succes Whitesnake 1987. Net voordat de gitaarpartijen voor de plaat opgenomen werden, blesseerde Vandenberg zijn pols en was hij niet in staat de opnames te voltooien.Een vervanger was snel gevonden. Steve Vai, het snarenwonder dat eerder met Frank Zappa en David Lee Roth werkte, drukte zijn stempel op de songs die eigenlijk voor Vandenberg bedoeld waren. Slip Of The Tongue leverde Whitesnake opnieuw een succesvolle plaat op, met onder meer de hit Fool For Your Loving.Voor een tour ter promotie van de plaat was Vandenberg gelukkig wel weer opgeknapt. Vai, die kort voor de show tijdens het Monsters Of Rock-festival in Donington zijn invloedrijke soloalbum Passion And Warfare had uitgebracht, werd echter niet zomaar vervangen. De concertgangers werden dus verwend met niet één, maar twee fantastische gitaristen in de band.Het in 2011 op cd en dvd uitgebrachte concert bevat uitvoeringen van onder meer Here I Go Again, Fool For Your Loving en Slide It In, met ook David Coverdale, bassist Rudy Sarzo en de onlangs teruggekeerde drummer Tommy Aldridge in topvorm. De twee gitaristen krijgen beiden een solomoment tijdens de show. Zo voert Vandenberg zijn Flying Dutchman Boogie uit, en komt Vai later in de show met de verbluffende instrumental For The Love Of God. Gitaarfanaten zullen dit concert watertandend aanschouwen.Adrian VandenbergSteve VaiWhitesnake

 

Metallica S&M 1999 Full Concert

Geplaatst: 24 december 2013 in muziek

Recorded and released in 1999 the album \”S & M\”, which shows the biggest heavy metal band in the world, combined with nearly a hundred orchestral musicians in San Francisco conducted by Michael Kamen, one of the leading composers of film music.

via Metallica S&M 1999 Full Concert – YouTube.