Archief voor de ‘psychologie’ Categorie

We worden allen voortdurend beïnvloed. Ons gedrag passen we dan ook vaak aan. Indien we een meerderheid volgen heet dit conformisme (meerderheidsinvloed). Talrijke experimenten tonen de buigbaarheid van onze mentale ruggengraat aan.

In 1935 bedacht de Turk Muzafer Sherif één van de eerste experimenten rond sociale beïnvloeding. Sherif geloofde dat Amerikanen meer naar conformisme neigden omdat hun democratische model, in het interbellum nog eerder uitzondering dan regel in de wereld, de nadruk legde op gemeenschappelijke standpunten. De sociaal psycholoog liet mannelijke studenten alleen of per twee à drie personen plaatsnemen in een donkere kamer. In deze kamer projecteerde hij één lichtspot op een vijftal meter afstand van de proefpersonen. Sherif wist dat zonder een referentiekader zo’n spot zich grillig lijkt te gedragen voor de menselijke waarneming. Deze perceptuele illusie heet het autokinetisch effect.

De proefpersonen werd in eerste instantie individueel gevraagd op welke wijze ze de beweging van het licht beoordeelden. Ze waren niet op de hoogte van de illusie. De meningen liepen uiteen van enkele centimeters tot vele meters. Vervolgens werden ze in een groep met anderen geplaatst. Ze gaven aanvankelijk erg uiteenlopende schattingen maar al snel groeiden ze naar een quasiconsensus toe, een groepsnorm. Achteraf peilde Sherif opnieuw naar de inschatting van elke individuele proefpersoon. Zijn nieuwe beoordeling viel bijna altijd binnen de nieuwe groepsnorm met een mogelijk sterke afwijking van zijn oorspronkelijke mening.

Bekender zijn de conformiteitsexperimenten van Solomon Asch uit de jaren ‘50. Asch achtte het conformiteitseffect van Sherif weinig realistisch. Hij meende dat de van vrijheid doordrongen Amerikanen net minder geneigd waren de massa te volgen. De fout in Sherif’s experiment was het dubbelzinnige referentiekader, zo meende hij. Echt conformisme, zo betoogde Asch, is dat de groep de mening van de proefpersoon aanvecht en dat laatste, hoewel hij duidelijk waarneembaar gelijk heeft, toegeeft aan de groep.

In zijn eerste proef nodigde Asch zeven studenten uit om deel te nemen aan een experiment over visuele discriminatie. Ze kregen de opdracht om aan te geven welke lijn even groot was als de standaardlijn. Bij iedere ronde was één lijn van de drie inderdaad identiek als de opgegeven standaardlijn. Het foutenpercentage bedroeg minder dan één percent in deze setting.

Bij de tweede proef werd aan de studenten gevraagd hun mening luidop te zeggen. Bij deze proef was er slechts één echte proefpersoon. Deze zat op de voorlaatste plaats. Zijn zes “quizgenoten” gaven op een onpersoonlijke wijze vooraf ingestudeerde antwoorden. Er waren zes beurten (de eerste twee en zes andere verspreid over het experiment) waarbij ze correct antwoordden om het experiment geloofwaardig te houden. Bij twaalf andere rondes gaven ze een verkeerd antwoord. Dit experiment werd honderddrieëntwintig keer herhaald.

 

 

 

Slechts een kwart van de proefpersonen behield zijn onafhankelijkheid tijdens dit experiment, terwijl meer dan één derde zich conformeerde aan de mening van de eensgezinde -maar ogenschijnlijk waarneembaar- foute meerderheid. Ter herinnering, het foutenpercentage was niet eens één percent bij het vooronderzoek. Sommige proefpersonen gaven achteraf te kennen dat het voor hen gemakkelijker was om de mening van de meerderheid te volgen, hoewel ze aan de correctheid ervan twijfelden. Bij andere proefpersonen wierp het verschil in mening een conflict op dat werd opgelost door zichzelf wijs te maken dat de groep en niet zij het bij het rechte eind hadden.

Recent onderzoek van de neurowetenschapper Gregory Burns bewijst dat ons brein ingesteld is op de mening van anderen. We zien de werkelijkheid voor een groot deel zoals de groepsconsensus ons vertelt dat we ze moeten zien. Hierdoor wordt de waarheid een kwestie van perceptie.

Conformisme hoeft niet noodzakelijk slecht te zijn. Het maakt onze leefwereld voorspelbaar, geeft ons structuur en maakt dat we ons gedragen binnen bestaande (onuitgesproken) conventies, zoals in een rij wachten. Anderzijds blijven we best op onze hoede voor de dictatuur van de groep, die ons in haar macht houdt en waardoor we onvermijdelijk ons “zelf” verliezen. Bewustzijn over groepsdruk via experimenten zoals dat van Asch vermindert de kans dat we volledig zwichten voor de meerderheid en in een ongezonde situatie belanden.

 

Beïnvloed door de tragische gebeurtenissen in de Tweede Wereldoorlog begon de Amerikaan Stanley Milgram in 1963 een experiment om gehoorzaamheid te onderzoeken. Hoe kan de druk op iemand zo hoog zijn dat iemand gedrag vertoont dat hij of zij normaal niet zou doen?

Onderzoek binnen de sociale psychologie levert verschillende redenen voor de kracht van groepsdruk. In het bijzonder richtte Milgram zich in zijn experiment op gehoorzaamheid aan een autoriteit. Immers, als men slechts orders opvolgt van een autoriteit en de verantwoordelijkheid voor eigen handelen bij die ander legt, kan men tot veel dingen in staat zijn dacht Milgram.

Leraar versus leerling

Hij nodigde proefpersonen uit voor zijn experiment die werden toegewezen om als leraar een andere proefpersoon als leerling te onderwijzen. De proefpersoon hoefde enkel en alleen bevelen van de aanwezige onderzoeker op te volgen en de leerling te bestraffen voor het maken van fouten in een geheugentaak, om zo het effect van straffen op leren te meten. Althans, zo werd de proefpersoon verteld. Eigenlijk werd gekeken hoe ver de proefpersoon zou gaan met het toedienen van schokken aan de leerling. Bij elke fout gaf de onderzoeker het bevel aan de proefpersoon om de leerling een schok te geven. In werkelijkheid kreeg de leerling geen schok, maar acteerde de leerling, die in de kamer ernaast zat, alsof hij daadwerkelijk een schok kreeg toegediend. De soms schreeuwende klaagzangen van de leerling over de pijn van de schokken was duidelijk hoorbaar voor de proefpersoon die, als leraar in opdracht van de onderzoeker, de schokken toediende. Bij elke fout die de leerling maakte werd het voltage van de schokken verhoogd en produceerde de acteur als leerling steeds heftigere kreten van pijn.

 

Opstelling experiment

Dodelijke schokken

Veel proefpersonen voerden rustig de schokken op tot 150 volt, die in het experiment voor de proefpersoon als sterke schokken werden aangeduid. Vanaf dat voltage begonnen zij meestal vragen te stellen over het doel van het onderzoek en of ze echt verder moesten gaan. Na herhaaldelijk vragen om door te gaan in het belang van het onderzoek, en de onderzoeker hen verzekerde dat de verantwoordelijkheid voor de gevolgen niet bij de proefpersonen lag, gingen uiteindelijk 26 van de 40 proefpersonen door tot een voltage van 450. Normaal een zeer dodelijke schok! Bijna tweederde van de proefpersonen was zodanig gehoorzaam onder druk, dat zij er klaarblijkelijk niet voor terugdeinsden dodelijke schokken aan hun medemens toe te dienen. Zijn mensen dan echt zo makkelijk beïnvloedbaar door autoriteiten?

Verantwoordelijkheid

Onder druk van een autoriteit leggen mensen dus eenvoudig de verantwoordelijkheid bij anderen om zo hun eigen moreel verwerpelijke gedrag te kunnen rechtvaardigen. Een andere Amerikaanse psycholoog, Leon Festinger, suggereerde tien jaar voor het experiment van Milgram al, dat er in groepen een beeld van de werkelijkheid wordt gevolgd dat in eerste instantie niet per se hetzelfde beeld is wat de individuen van een groep over de werkelijkheid hebben. Echter, bepaalde situaties kunnen een bepaald beeld geloofwaardig maken. Zo kan een mens in een nieuwe omgeving met weinig kennis over hoe te handelen zijn beeld van de werkelijkheid aanpassen aan dat van een autoriteit in die omgeving. Immers, weet een expert niet altijd beter?

LEES OOK:

De Geliefde Leider: Zou jij hem gehoorzamen?

Verantwoordelijkheid in jouw leven

Met het experiment van Milgram in gedachten is het wellicht nuttig eens stil te staan bij je eigen omgang met autoriteiten. Ben je nog wel expert op het gebied van je eigen gedachten, gevoelens en gedragingen? Of doe je veel dingen slechts omdat anderen dit je opdragen of omdat je denkt dat autoriteiten je gedrag zullen waarderen? Kan je überhaupt beslissingen in je leven maken zonder je te beroepen op autoriteiten, zoals je ouders, wetenschappers of slimme leeftijdgenoten? Voor wie ben je zelf een autoriteit? Hebben we geen eigen geweten? Leven wij niet altijd onder een deken van sociale druk? Moeten we willen zonder autoriteiten beslissingen te maken? Wanneer werpt gehoorzaamheid vruchten af en wanneer gaan we te ver?

Bronvermelding:

Milgram, Stanley (1963). “Behavioral Study of Obedience”. Journal of Abnormal and Social Psychology 67 (4): 371–8.

Vorige week werd het Milgram Experiment ook al aangehaald in een artikel over The Pain Game. Lees meer….

 

Tegenwoordig is de wereld van psychologische experimentatie dichtgeplakt met ethische en professionele richtlijnen, regelgeving, en verboden.  Wetenschappers moeten onder andere rekening houden met respect voor de deelnemers’ Mensenrechten, en waardigheid, met de reikwijdte van de capaciteit van de onderzoeker zelf (dat betekent dat hij zich tot zijn veld moet houden, en niet zomaar andere disciplines moet gaan onderzoeken zonder grondige voorkennis), verantwoordelijkheid (directe gevolgen van zijn experiment komen op zijn naam te staan), integriteit en zo verder.

Ook de Amerikaanse Psychologie Associatie (APA) heeft richtlijnen ontwikkeld, in een zogeheten ‘code of conduct’, ofwel een gedragscode. Ook hier vind je een scala aan regels waar een onderzoeker aan moet voldoen alvorens hij zijn experiment mag uitvoeren. Vrijwillige deelname, bijvoorbeeld.

Misschien ken je het verhaal van de Nederlandse Diederik Stapel, die rommelde met zijn gegevens om zijn publicaties mooier te laten lijken? Ethisch (zowel als professioneel) is zulk gedrag natuurlijk absoluut niet verantwoord. Maar de hierboven genoemde aspecten waar een onderzoeker rekening mee moet houden, dat is slechts een opsomming van de grove categorieën die er te vinden zijn in een ethische gedragscode. Iedere categorie heeft tig van kleinere regeltjes.

Vroeger hadden psychologen nog geen richtlijnen of gedragscodes. Ongeveer 60 tot 50 jaar geleden kwamen experimenten min of meer ‘in de mode’ onder psychologen, en er zijn destijds veel grote ontdekkingen gedaan via experimenten die nu absoluut uit den Boze zouden zijn. Toch zijn deze experimenten ontzettend verhelderend geweest en worden ze tot de dag van vandaag nog vaak aangehaald en geciteerd. Kortom, ze hebben een enorme impact gehad, zowel binnen de psychologie zelf, als daarbuiten en zowel onder wetenschappers, als onder leken. Hieronder noemen wij een paar van die zeer opmerkelijke experimenten…

10. Stanford gevangenis: de rol die je speelt, beïnvloedt je gedrag!

Stanford prison experiment

In 1971 startte wetenschapper Philip Zimbardo met collega’s een experiment dat tegenwoordig nog grote bekendheid geniet (of liever gezegd, beruchtheid). Ze onderzochten het gedrag van mensen in relatie tot rollen die men op zich neemt, en nodigden voor hun experiment gezonde jonge mannen uit om mee te doen aan een ‘onderzoek naar gevangenisleven’. Ze zouden 15 dollar per dag hiermee verdienen, vergeleken met de huidige standaard voor vergoedingen zeer laag. De helft van de deelnemers werd in een groep ‘gedetineerden’ gestopt, de andere helft in een groep ‘bewakers’. Alles werd zo realistisch mogelijk gespeeld, dus de gedetineerden werden ook als échte misdadigers behandeld (ontluist, en vernederd). De eerste dag verliep alles goed, maar de tweede dag startten de gedetineerden een staking, ze luisterden niet meer naar de bewakers. Dit zagen de laatsten als een dreiging, en zij namen wraak door de gevangenen van elkaar af te zonderen, en te vernederen of eenzaam op te sluiten.

In slechts een paar dagen veranderden deze normale studenten in sadistische bewakers, en hoewel het experiment twee weken had moeten duren, werd het na vijf dagen al stopgezet. Inmiddels waren reeds twee gevangenen het experiment uit ‘gedwongen’. Zimbardo zelf is overigens een van de meest succesvolle gedragspsychologen geworden in de laatste decennia en won in 2012 een Gouden Medaille voor Voortgang in Psychologie!

De BBC heeft een goede documentaire gemaakt over dit opzienbarende experiment, deze is hier te bekijken.

9. Blauwe ogen: een lesje in discriminatie.

blauwe ogen

Jane Elliot ontwierp in 1968 een experiment dat bedoeld was om basisschoolkinderen te leren hoe het is om gediscrimineerd te worden. Jane was geen psycholoog, maar een lerares, en ze zag in discriminatie een groot probleem. Derhalve wou ze kinderen laten ervaren hoe het was om aan de verkeerde kant van de maatschappij te leven. Een nobel streven, misschien, hoewel de uitwerking discutabel was.

De kindertjes werden aan de hand van hun oogkleur in twee groepen gesplitst en vervolgens las Jane hen ‘neppe’ wetenschappelijke bevindingen op, waarin geconcludeerd werd dat kinderen met blauwe ogen superieur zijn ten opzichte van anders-gekleurden. Zo zouden ze die dag ook worden behandeld, aldus Jane. Het duurde slechts één dag tot de voorgestelde groep blauwogen wreder werden en de anders-gekleurden onzekerder. Hetzelfde effect deed zich voor wanneer de rollen werden omgekeerd.

De twee grootste problemen met dit onderzoek? Ten eerste, deelnemers waren niet gevraagd of ze wilden meedoen of niet, en ten tweede, ze zijn voorgelogen. Beide zijn tegenwoordig absoluut verboden in experimenten (hoewel op het liegen soms uitzonderingen gemaakt kunnen worden).

Bekijk hier een video van dit experiment

8. De monster studie: Leren stotteren?

monster study

Jane van nummer negen kwam uit Iowa, en ook experiment nummer acht werd in Iowa ontwikkeld door Wendell Johnson, enkele tientallen jaren eerder (1939). Zij wilden de wereld bevrijden van het fenomeen stotteren. An sich een lovenswaardig streven, maar de aanpak was dubieus. Wendell en collega’s namen wezen onder de vleugel, waaronder sommige stotteraars, en anderen die niet stotterden. Vervolgens gaven ze deze jonge kinderen les met ofwel positieve feedback, ofwel negatieve feedback, waarin de laatsten constant werden verteld dat ze gruwelijk stotterden (of ze dat nu werkelijk deden of niet).

Hun resultaten? Geen enkel effect van de manier van leren op stotteren. Maar helaas wel op het zelfvertrouwen van de kleine deelnemertjes! Sommigen ontwikkelden namelijk precies dezelfde zelfvertrouwen problemen die stotteraars vaak ervaren!

7. Het rovershol experiment: Vijanden maak je zó!

Robbers Cave Experiment

Muzafer Sherif is een van de meest bekende psychologen van de afgelopen decennia, en dit vroege experiment uit 1954 is een van zijn meest bekende ‘producten’. Hij nodigde jongens vóór hun pubertijd uit op een zomerkamp en deelde ze daar op in twee groepen. Zijn team probeerde daar de groepsdynamiek te beïnvloedden door bijvoorbeeld een constante competitie tussen deze twee teams te stimuleren. Dit viel absoluut niet tegen, en binnen enkele dagen al stonden de twee groepen lijnrecht tegenover elkaar en haatten elkaar met een intensiteit die niet gezond was voor zulke jonge kinderen.

Echter, Sherif en zijn team wisten die stemming óók de andere kant op te draaien, door de beide groepen jongeren te confronteren met problemen (zoals lekke leidingen) die ze alleen tezamen konden overwinnen. Na een paar van dat soort uitdagingen, waren de twee groepen nagenoeg totaal geïntegreerd! Toch is dit experiment, door gebrek aan toestemming vragen, ondenkbaar in de tegenwoordige tijd! Zou jij je kindertjes aan zo’n experiment opofferen?
Dit experiment is bekend als het “Robbers Cave Experiment” en valt onder de “Realistic conflict theory”.

6. Aangeleerde hulpeloosheid: Ook al is de oplossing nog zó voor de hand liggend…

Learned helplessness

Ditmaal een experiment dat niet schadelijk is voor mensen, maar voor dieren. Honden, om precies te zijn. Martin Seligman en zijn team gebruikten honden om aan te tonen dat je hulpeloosheid kan leren. Ze stopten honden in een hok waarin een barrière was gemonteerd. De honden kregen pijnlijke elektrische shocks toegediend, die te voorkomen waren als ze de barrière over sprongen. Niet vreemd, de honden leerden dit snel! Maar in een volgende fase werden de honden in een hok gezet en wat ze ook deden, de shocks waren niet te vermijden. Daarna werden ze weer in de kooi met de barrière geplaatst, waar ze eerst hadden geleerd om de pijn te vermijden door over de barrière te springen. Maar, in plaats van te springen, deden de honden niets anders dan jammeren en over de grond kruipen. Aangeleerde hulpeloosheid. Kun je je voorstellen dat ze dit met de hond of kat (van de buren) zouden doen? Of je hamster, cavia, konijn, slang, goudvis?

5. Harlow’s apen: stoffen versus draden moeders…

Harry Harlow apen

Harry Harlow experimenteerde in de jaren 50 met apen jonkies. Hij realiseerde zich vermoedelijk dat zijn experiment niet acceptabel zou zijn met mensen-baby’s, hoewel dit wel zijn interesseveld was. De apen-baby’s werden één uur na geboorte van hun echte moeder gesepareerd en bij twee nep-moeders gestopt, eentje van draad, voor voedsel, en eentje van stof, voor knuffelen. Het bleek dat de apen-baby’s bijna al hun tijd bij de stoffen moeder doorbrachten, ondanks het feit dat de draadmoeder voedsel gaf. Daarnaast renden, als Harlow de apen aan het schrikken maakte, naar hun stoffen moeder toe.

Ook isoleerde Harry apen van hun groepsgenoten om aan te tonen dat wanneer iemand van jongs af aan geïsoleerd wordt van de groep, hij/zij op latere leeftijd niet meer kan leren om in een groep te functioneren. In 1985 stopte Harlow deze experimenten op verzoek van de APA. Echter, andere onderzoekers zetten op mildere of meer verborgen wijze dergelijke experimenten voort, hoewel dierenorganisatie ’s er alles aan doen om deze waanzin te stoppen.

4. Het Milgram experiment: wie durft tegen de autoriteiten in te gaan?

Milgram experiment

Een van de meest bekende experimenten van de laatste eeuw: de experimenten van Stanley Milgram. In zijn experiment wou hij erachter komen hoe het kon dat mensen in staat waren tot gruweldaden zoals in de Joden-kampen in de Tweede Wereldoorlog. Het idee achter zijn experimenten (dat akelig genoeg ook echt zo blijkt te zijn) is dat mensen zeer geneigd zijn om een figuur te volgen dat autoriteit uitstraalt.

In 1961 startte hij zijn gehoorzaamheidsexperiment. Ieder experiment bestond uit een leraar en een leerling, maar in feite was de leerling een geheime medewerker van de onderzoeker, en de leraar was de enige ‘echte’ deelnemer. De taak van de leraar was om de leerling (die in een aparte kamer zat, afgeschermd door een spiegelglas) vragen te stellen en elektrische schokken toe te dienen wanneer de antwoorden fout waren. De hoogte van de shocks zou geleidelijk hoger worden, naarmate de leerling meer fouten maakte. Het experiment begon, de leerling begon fouten te maken, en gaandeweg harder te schreeuwen van de pijn. Echter, op aandringen van de onderzoeker, die achter de leraar stond en hem stimuleerde om door te gaan (“het experiment vereist dat u doorgaat”) bleven de meeste deelnemers doorgaan met het toedienen van de shocks tot ver in het ‘rode’ gebied aan voltage op hun meter.

Als het geen medewerker was in de andere kamer maar een echte persoon, met echte elektroshocks, dan zou de overgrote meerderheid van de leraren hun leerling daadwerkelijk hebben vermoord in dit experiment! Het bekendmaken van dit gegeven aan deelnemers, achteraf, zou emotioneel trauma kunnen veroorzaken. Immers, het vertelt mensen dat ze in theorie iemand zouden hebben kunnen vermoorden, simpelweg omdat een man in een witte lab-jas zei dat ze dat moesten doen!

Overigens had Milgram vóór zijn experimenten begonnen aan een groep psychologen gevraagd om een inschatting te maken van hoeveel mensen tot het ‘levensgevaarlijk’ gebied zouden gaan met de shocks. Deze zogeheten experts op het gebied van mensenkennis schatten ongeveer 1 tot 3 % in. In werkelijkheid ging 65 % van de deelnemers hoger dan de 450 Volt.

Eén laatste opmerking om deze choquerende bevindingen iets af te zwakken: de meeste leraar-deelnemers hadden enorm te doen met hun slachtoffers en iedere deelnemer stopte halverwege tenminste één keer om te vragen of hij echt door moest gaan. Sommige deelnemers boden zelfs aan om het deelnemers-geld terug te geven als ze mochten stoppen. Maar de experiment-leider was onverbiddelijk, en uiteindelijk zwichtten dus meer dan de helft van alle mensen voor zijn autoriteit!

3. Omstanders effect: Als anderen niets doen, waarom ik dan wel?

bystanders effect

In 1968 begonnen John Darley en Bibb Latane een experiment dat onderzocht hoe mensen reageren op de verdeelde verantwoordelijkheid die ontstaat wanneer men in een groep is. Zij waren gestimuleerd door de moord op Kitty Genovese, een dame die over een periode van ongeveer een half uur gemangeld en uiteindelijk vermoord werd door een belager, in een straat waar tientallen mensen toekeken, en niemand alarm sloeg, omdat iedereen dacht dat anderen dat wel zouden doen.

Darley en Latane lieten deelnemers in een wachtkamer wachten, of een korte vragenlijst invullen. Zonder dat de deelnemer daarvan werd ingelicht, lieten Darley en Latane vervolgens allerlei alarmerende dingen gebeuren in de omgeving, zoals een situatie waarin rook uit een andere kamer, of een andere deelnemer die ineens een epileptische aanval kreeg. Hoe snel men reageerde op zulke dreigingen, leek sterk af te hangen van de hoeveelheid anderen in de kamer. Waren ze alleen, dan kwamen de meeste deelnemers vrij snel in actie. Wanneer er anderen waren, en die deden ook niets, deed de deelnemer in kwestie bijna nooit zelf iets! Immers, anderen deden toch ook niets? Misschien was het wel niet zo ernstig?

2. Asch conformiteit: Als anderen dat denken, wie ben ik dan om het er niet mee eens te zijn?

Asch conformiteit

In 1951 deed Solomon Asch een experiment naar de conformiteit, of overeenstemming, dat men toont als hun eigen mening tegenover andermans mening staat. Een deelnemer kwam in een groep van andere ‘deelnemers’ terecht, niet wetende dat deze anderen allemaal stiekem medewerkers van Solomon waren. Hun taak was om van drie lijntjes de langste of de kortste te identificeren. Een zeer simpele taak! En toch, soms hadden andere deelnemers het fout, kozen gewoon de foute lijn. Echter, een groot deel van de echte deelnemers (37 van de 50 in totaal) conformeerden één keer of vaker met die ‘foute’ optie als de groepsleden vóór hem die lijn aanwezen. Achteraf bleek dat mensen niet écht overtuigd waren dat hun eigen antwoord fout was, maar dat ze slechts met de groep meegingen omdat ze niet zeker waren. Zo sterk kan groepsdruk dus zijn!

1. Kleine Albert: voorgoed een pluche fobie!

kleine albert

In 1920 werd deze nummer een van de onethische experimenten ooit uitgevoerd door John B. Watson (een van de grote denkers achter het behaviorisme, een stroming waaruit de psychologie van tegenwoordig grotendeels is ontwikkeld). Behaviorisme gaat om leren, met name het leren koppelen van een waarneming met een ander. Stel je hoort een klik, en krijgt vervolgens een ijsje. Al snel zullen de meesten leren om de klik dan te associëren met een ijsje. Op een gegeven moment is dit effect zo erg, dat een klik je al kan laten watertanden vóór je het ijsje ook maar gezien of geroken hebt!

Watson testte dit op een 9 maanden oude baby genaamd Albert. De jongen had plezier in (pluche) diertjes, voornamelijk een witte rat. Maar Watson confronteerde Albert telkens met een pijnlijk luid lawaai, wanneer de witte muis in de buurt was. Als gevolg ontwikkelde Albert een angst voor witte ratten, en voor bijna alle andere dieren en pluche aangelegenheden. En na het experiment deed niemand de moeite om Albert weer van deze angst af te brengen! Voorgoed een pluche-fobie!

De voorwaarden waaraan experimenten moeten voldoen klinken misschien vrij voor-de-hand liggend, immers, natuurlijk vraag je je deelnemers van te voren om hun vrijwillige deelname, en help je hen achteraf als ze vanwege je experiment persoonlijke problemen ontwikkelen! Toch is het niet altijd zo gemakkelijk rekening te houden met al die ethische regels als het lijkt. Soms doe je schade aan deelnemers zonder het zelf te weten (bijvoorbeeld wanneer je ze schokkende beelden laat zien, dit kan namelijk traumatiserend werken wanneer deelnemers de beelden zich later herinneren). Soms is het ook gewoon moeilijk om deelnemers te informeren over wat ze moeten doen in een experiment zonder het experiment te besmetten, echter, je moet deelnemers wel iets vertellen van de acties in het experiment, anders kunnen ze geen goede inschatting maken van of ze wel of niet willen deelnemen). Moeilijk of niet, tegenwoordig is de ethische controle veel strikter, en hoewel we nu dus minder grote stappen kunnen maken, is het toch wel een geruststelling voor ons ‘mogelijke deelnemers’. Je zult niet snel meer in een Stanford gevangenis experiment belandden… in ieder geval niet als deelnemer van een experiment